José is zowel voor, als achter de schermen te zien. Ze maakt, speelt, regisseert en doceert. Daarnaast schrijft ze wel eens wat, trouwt mensen, en sinds kort beklimt ze wel eens een standup comedy podium. Later als ze groot is wil ze graag een camping.
Ze studeerde Kunst en Kunstbeleid (o.a.theaterwetenschap) aan de RuG en deed later de opleiding docent/regie aan de Toneelacademie Maastricht.
Life is a tragedy when seen in close-up, but a comedy in long-shot.
(Charlie Chaplin)
Ik begon ooit als deel van het duo SJoK tijdens het Groninger Studenten Cabaretfestival. Daarna volgden kwartfinales bij het Leids Cabaretfestival en Cameretten, een tweede plaats bij het Amsterdams Kleinkunstfestival, een finaleplaats in het Griffioen Zuidplein Cabaretfestival en winnaar van het Parkstad Limburg Cabaretfestival.
Ik vertrek graag vanuit een klein persoonlijk conflict en maak dat groot. Een relatie die op is, een zatte avond, een klein meisje dat groots en meeslepend wil leven.
Sinds kort probeer ik standup uit. Dat is een heel ander metier, al blijft de hoofdmoot natuurlijk mensen vermaken. Mijn stijl is ietwat cabaretesk te noemen.De fijne kneepjes van het vak ben ik al doende aan het leren. Verwacht geen spervuur aan grappen, maar een absurd inkijkje in mijn hoofd.
Ik probeer zoveel mogelijk te spelen en jullie op de hoogte te houden, maar het is vaak adhoc, dus hou deze speellijst en mijn facebook in de gaten!
23 en 25 juni Stranger- Festival Reuring
7 juli standup YMCA Den Haag
1 september 2016 Standup Highstreet Hotdogs Rotterdam
16 september YMCA
31 oktober Comedynight Michelinn Amsterdam
18 november Dorpstraat 23 Castricum
31 januari Comedyhuis Utrecht
1 april Cultuurhuis Krimpen aan de Lek
Ik ben behalve podiumbespeler ook achter de schermen te vinden. Na 6 jaar als productieleider te hebben gewerkt bij Het Huis van Bourgondie, ben ik sinds 2011 freelancer. Samen met Benoit Vanraes richtten we Stichting SoAP op. Een platform waar we jonge makers met een beeldende/performance achtergrond productioneel, zakelijk en artistiek begeleiden. Daarnaast werk ik als zelfstandige voor theatermakers Suze Milius en Emke Idema.
Ik hou van adhoc reageren en meedenken in een proces. Ik ben kalm, steek graag zelf mijn handen uit mijn mouwen en ik kan goed relativeren. Daarnaast heb ik ondertussen een breed netwerk van makers, technici en overige handige handjes. Op mij kun je bouwen.
Hier zijn columns te lezen over wat mij bezighoudt, waar ik me over opwind of zomaar wat beslommeringen.
Klik op een titel om de column te lezen!
Op zoek naar Kees
Met klotsende oksels hoorde ze achter zich de schuifdeur dichtgaan. Ze bevond zich in de tochtsluis. Zo een waarvan de ene deur pas open gaat als de ander gesloten is. Het voorportaal naar de eeuwige jachtvelden. Al had ze daar toch een ander beeld bij. Zou het opvallen als ze nu rechtsomkeert zou maken. Zeker wel als ze vergat dat die deur nu dicht was en ze er in volle vaart tegen aan zou lopen. Echt iets voor haar. Verdomme. Ze wist het. Ze wilde hier niet zijn. Ze was zenuwachtig. Meer nog dan wanneer ze zelf op moest. Ze draaide zich om. Buiten scheen de zon. Ze keek of het zweet al kringen had gemaakt onder haar armen in de zijden blouse. Ze had beter iets van katoen aan kunnen trekken. Het was hier benauwd. Ze hield van frisse lucht. Van ruimte en slapen met het raam open. Maar ze had er goed uit willen zien. Een goede indruk maken. Dat was een van de weinige dingen die ze van haar moeder had overgenomen. En trouwens, dit zachte groen stond haar gewoon goed. Met natte plekken alleen een stuk minder.
Oh god, de deur ging open.
Voor haar opgesteld stonden ze. Acht bejaarden. Of althans, twee stonden er, de rest zat in een rolstoel. Ze zien me niet, dacht ze. Het leek wel of bijna iedereen sliep. Oh nee, daar bewoog toch iets. Iemand ging verzitten. Ogen gingen open. Een teddybeer viel. Ze hadden iets kinderlijks. De blik in de ogen die open waren. Hun lichaamshouding had ook iets baarmoederlijks.
Oké, hier moest ze het mee doen. Het huilen stond haar nader dan het lachen. Terwijl ze daar nu juist voor kwam. Maar hoe moest ze ooit iets geestigs uit deze treurigheid halen. Een begeleider, een net iets te dikke blonde zuster met uitgroei sprong enthousiast op en begroette Babs met een stevige, maar plakkerige hand. Onwillekeurig veegde ze direct haar hand af aan haar broek. Ze had ergens gelezen dat bejaarden maar een keer in de week werden gewassen en je kon nooit weten waar die hand allemaal geweest was. Visioenen van miljoenen bacteriën die nu zowel op haar hand als langs haar broekspijp naar beneden kropen drongen zich aan haar op. Wat deed ze hier! Waarom zei ze niets. Even met een grapje de lucht klaren. Die bedompte lucht.
Nou dit zijn ze! Ze hebben er zin in, of niet dan meneer Bekkers, zei de vadsige blonde. Babs kon het zich niet voorstellen. Meneer Bekkers was zo gedevalueerd dat je met geen mogelijkheid meer kon bedenken hoe hij er vroeger had uit had gezien. Toch, meneer Bekkers, schreeuwde de dikke nu. Meneer Bekkers schrok een soort van wakker. Uit zijn mond, kwam iets onverstaanbaars, en spuug. Gelukkig stond ze op een afstandje. Die geur hier. Ze hoopte dat het niet uit de mond van meneer Bekkers kwam. De bek van Bekkers. Ze schoot in de lach. Goeie titel: De bek van Bekkers. Misschien konden ze er een lied van maken.
Ging ze dit echt doen.
Een jaar geleden had ze dit niet eens overwogen. Sterker nog, als iemand toen had voorgesteld dat ze hier nu zou staan met een tas vol grapjes, en bijkans een broek vol schijt, had ze diegene keihard uitgelachen. Al was het maar omdat ze het woord bijkans hadden gebruikt. Humor was haar tweede natuur maar ze wist echt niets van bejaarden. Nou ja, het waren ook gewoon mensen, had ze gedacht. Ze was nooit voor iets of iemand bang geweest. Nou ja, spinnen moest ze echt niet. En kinderen ook niet echt, maar daar was ze niet bang voor. Ze had als kind al vroeg voor zichzelf leren opkomen. Een paar demente bejaarden moest ze toch aan kunnen. En humor lag op straat. Daar waren die oude knarren toch ook geweest vroeger, en daar was waar zij het zelf ook geleerd had. Een manier om een niet al te vrolijke jeugd te overleven. Als ze over haar ouders sprak, had ze het over de bekketrekker en de baggerbitch, maar ze probeerde aan de buitenwereld nooit de ranzigheid te laten zien. Voor hen was ze de vrolijke noot. Een beetje afstandelijk, maar altijd vol grapjes en zelfrelativering. Een stinkende wond met een lintje erom, vond ze zelf.
Gelukkig voor haar hebben haar ouders geen kans gehad om ook nog haar volwassen leven met een laag drek te bedekken. Zodra ze kon, was ze vertrokken. Ze werd professioneel grappenmaker, en met succes. Ze heeft haar ouders niet oud zien worden, en nooit meer contact gehad. Het concept opa en oma kende ze alleen van vriendjes en vriendinnetjes. Daar was ze vroeger wel jaloers op geweest. Lieve oude mensen die geld en snoep gaven als je een goed rapport had. Maar ze had ze nooit gekend. De bejaarde medemens was daarom nooit een deel van haar leven geweest, en ze had ze ook nooit bewust opgezocht.
Maar een paar maanden geleden had ze besloten om iets te willen betekenen voor de bejaarde mens. Daar voor was ze vooral met zichzelf bezig geweest, en dat vond ze prima. Maar toen gebeurde iets. Ze reed iemand dood.
Ze had een optreden gehad in het zuiden van het land. Het was een goede avond geweest. Een try-out weliswaar, waar nog aan geschaafd moest worden, maar ze was op de goede weg. Er werd veel en hard gelachen. Fijn was dat geweest. LIEVE OUDERS heette het. Ze speelde graag in het zuiden. Die mensen begrepen haar cynisme. Spelen was haar uitlaadklep, de plek waar alles op zijn plek viel. Waar zij de baas was. Haar idee, haar verhaal. Het publiek was op die momenten even haar liefdevolle familie. Waar ze zich een ander waande, een puurdere versie van haar zelf. Haar niet verpeste, onverschrokken kleine ik.
Ze had nog met het publiek staan napraten, die trouwens altijd het meest verbaasd waren dat ze haar tekst zo goed kon onthouden, en was daarna met een stoot aan adrenaline in haar auto gestapt en weggereden. Bij de tweede stoplichten, vlak voor dat ze de stad uit zou rijden, knalde er iets op de motorkap. The Prodigy schalde uit de luidsprekers, die cd had ze meestal op staan als ze had gespeeld, maar toch verstilde alles even. Gebeurt dit echt, vroeg ze zich af. Gek dat er toch even door haar hoofd flitste of ze nog door kon rijden. Ze had nog om zich heen gekeken, maar er kwam al iemand naar haar toegerend. Niet dat ze het anders wel had gedaan. Natuurlijk niet. Ze had de portier geopend. Of het goed met haar ging vroeg de man. Een knapperd. Gênant, had ze gedacht, een beetje flirten terwijl je net iemand aangereden hebt. Met mij wel, zei ze, maar de man die voor haar auto op de grond lag, zag er niet goed uit. Zijn lichaam in een foetushouding met zijn gezicht weggedraaid. Op slag dood, zei de ambulanceverpleger. Een man. 84 jaar. Meer informatie kreeg ze niet.
Hoewel het ongeluk niet haar schuld was, de man was zonder verklaring tegen haar auto aangelopen, kreeg ze in de weken erna toch last. Last van… ja, van wat eigenlijk. Wat als ze 5 minuten later was vertrokken. Liet hij een vrouw en kleinkinderen achter?
Ze was naar het bejaardentehuis gegaan om informatie in te winnen over de man. Ze konden haar weinig vertellen. Ja, dat hij Kees Dribbel heette, wat ze een grappige naam vond voor een oude man, en dat hij geen familie had, of althans niemand die hem kwam opzoeken. De laatste jaren was hij gaan dementeren en daarom verplaatst naar een andere afdeling. Dat verklaarde waarom hij plotseling de straat was over gestoken. Hij was ‘losgebroken’ van zijn afdeling. Hij had waarschijnlijk geen idee gehad.
De verzorger vertelde wel nog dat meneer Dribbel grappig was. Hij kon uit het niets beginnen met vertellen. Flarden uit zijn jeugd, onsamenhangend, maar altijd idiote situaties. Daarmee, en met de daarop volgende bulderlach kreeg hij naast het personeel zelfs af en toe zijn medebewoners mee. Dan kropen ze uit hun afwezigheid en leken ze er voor even weer te zijn. Voor de rest viel er daar natuurlijk weinig te lachen, zei hij.
Toen had ze het besloten. Ze ging stand-uppen met die mensen. Op zoek naar Kees. De Kees Dribbel in de anderen of zoiets. Ze vond het zo’n treurig idee dat er nu niet meer gelachen werd daar. Ze moesten daar overleven totdat het niet meer ging, maar dan toch niet stilzwijgend en alleen. In ieder mens liggen verhalen opgeslagen, maar ze zou hier misschien wat dieper moeten graven. Het leek op dat moment in elk geval een briljant idee. Stand-up met demente bejaarden. Lachend die velden in. Als ze hun tekst niet konden onthouden, dan was dat misschien al grappig. Maar nu ze hier zo stond met de bejaarde posse, was ze niet meer zo zeker van haar zaak.
Babs haalde even diep adem. Goed, zei ze, we gaan aan de slag. Stand-up mensen. Ik zie dat jullie staan te popelen. De teddybeer begon onrustig te schuiven. Nee, hoor mensen, u mag gewoon blijven zitten. Ik maakte een grapje. Daarvoor zijn we hier. Meneer Bekkers leek wakker en tilde zijn arm op. Een kromme vinger wees naar haar. Hij zei iets, maar ze verstond het niet. Zeg het maar meneer Bekkers, zei ze. Iets harder zodat iedereen het kan horen. Plassen, zei meneer Bekkers. Niet nu, dacht ze. De blonde was net even koffie halen. Ze ging echt niet met die man naar de wc. Moet u plassen, vroeg ze net iets te hard. Moet jij plassen, vroeg hij. Nee, zei ze, hoezo. Nou, de plassen staan al onder je oksels. Even was ze stil, en keek toen naar haar doorweekte blouse. Ze lachte. Hij had het weliswaar niet gezongen, maar er was iets gekomen uit de bek van Bekkers. Het begin is er, dacht ze.
In de kunst en cultuur zitten. Hoe vreselijk en heerlijk tegelijk. De toeschouwer te prikkelen om zich ergens over te verwonderen, zich een beeld te vormen, anders te kijken. Daar doe je het voor.
Niet voor het geld. Als zelfstandige al helemaal niet. Dat ben ik. ZZP’er in de cultuursector. Zeker zonder poen noem ik het ook wel. Het is vaak keihard werken, soms applaus, soms de shit, een schouderklop , een harde lach, soms geen, een open doekje. Daar doe je het ook voor. Vrijheid hebben om te gaan en staan waar je wilt. Soms Bali, soms Schiermonnikoog. Altijd in between jobs. Altijd pieken en dalen. Weekend bestaat niet. En in veel gevallen pensioen en verzekering ook niet. Te duur! Het kost al zoveel moeite om een beetje te sparen en die onverwachte belastingaanslag op te kunnen hoesten. Alle parkeerboetes en snelheidsovertredingen daargelaten als je weer eens om 1 uur ’s nachts uit fokking Roggel of all places van een optreden terug komt rijden en even niet op hebt gelet of je op dat moment van de politiek daar nu 100 of 130 mag. 130, 100, 120, kut.
Ik heb geen grote snelle witte Mitsubishi Buitenlander. Ik heet dan ook gewoon José en geen Typhoon. Alhoewel. Ik heet soms wel Josy Barnigo. Ik rijd een soort pausmobile. Onder de auto’s een buitenbeentje. Het lelijke eendje. Maar dan een Toyota. Een Toyota Yaris Verso. In veilig blauw. De meest a sexy wagen die er bestaat. Maar na bijna 3ton op de teller nog steeds onverwoestbaar, en je wordt er nooit mee aangehouden, omdat er over het algemeen alleen 70plussers in durven te rijden. Maar hé, er past een heel theaterdecor in, of 8 pallets en 2 palletwagens. 9 mensen.
Ik ben blij dat ik die auto heb, ik kan niet zonder. Zolang ik die maar kan betalen. De vraag is of het zo blijft. Vorige week meldde de VK dat de onstuimige groei aan ZZP’ers aan banden moet worden gelegd. We zijn als klimop dat maar woekert en woekert. Mooi beeld toch. Buma en Samson willen daarom maatregelen als pensioen en verzekeringsplicht invoeren. Nou, geloof me, dan houden maar weinigen het hoofd boven water. Of de auto onder de spreekwoordelijke kont. Mooi beeld. Wonderlijk… Het verwondert me. Aanvankelijk moedigde dit kabinet de komst van ZZP'ers aan. En trouwens, na de cultuurbezuinigingen konden we niet anders. Probeer eens anders te kijken. Begrijp nu dat deze groep mensen niet meer past in een klassiek arbeidsmarktmodel. Wij zijn misschien buitenbeentjes ja, maar we horen er wel bij. Ook Typhoon, die gewoon Glenn heet.
Ik ben nogal veel onderweg de laatste tijd. Onderweg is een goede plek om inspiratie te vergaren voor een column. Van A naar B ligt nog een heel scala aan woorden.
Vanochtend bijvoorbeeld had ik het gevoel zo middenin de maatschappij te staan. Het klinkt misschien een beetje filosofisch, maar ik voelde me echt een maatschapijbewoner van een maatschappij waarvan ik niet zeker wist of ik daar wel in wilde wonen.
Ik zag een stel jongens, regionale types; dun, plat pratend, pukkelig en met een zeker ongewenst gedrag in mijn ogen. Slenterend over het perron met een blikje energydrank, of misschien was een bacardi-cola, luid pratend en andere reizigers intimiderend. Ik zag ze weglopen en was blij. Minder blij was ik toen ze terugkwamen met een meisje. Een dikkig meisje in een metallic-kleurige legging. Ze werd voortgeduwd door de drie jongens, weggeduwd uiteindelijk. Als een gebruikte washand. Zo zag ze er ook uit. "Rot maar op bitch, rot maar op als je ons niet wilt." En ineens zie ik het hele concept loverboys en gangbangs voor mij; garages met matrassen en alle bijbehorende toestanden. Hoe het meisje keek, liep, een houding van 'ik mag er niet zijn'. En vooral die rotkoppen van die gasten. Zo'n kop waarvan ik denk. Gasten!! get a life. Zoek een baan! Ga naar de kapper, ga naar een schoonheidssalon, ga naar je moeder en zeg dat je er spijt van hebt. Spijt dat je zo'n eikel van een zoon bent. En tegen haar zou ik willen zeggen: Goed zo! recht je rug, hoofd omhoog en maak er iets van. loop door, kijk niet achterom. Loop door en loop weg van hen.
Ik loop verder en zie een gezin staan. Moeder, vader en een dochtertje. Ze komen, denk ik, uit Oost-Europa. Bulgarije of Roemenie. Ze lopen ongemakkelijk over het perron, lijken iets te zoeken. Een vriendelijke conducteur komt iets vragen, maar ze wimpelen hem af. Dan komt er een oudere heer het perron oplopen. Hij noemt hun namen en vraagt of ze Nederlands spreken. "Eén klein bietje" zegt de vrouw. "Ik zal langzaam Nederlands praten", zegt de man. Hij kent ze duidelijk niet. Wie is die man? Is hij van de kerk of een andere hulporganisatie. Of is hij een barmhartige samaritaan, een particulier die zijn leven heeft gewijd aan het opvangen van asielzoekers. Ik stel me voor dat hij ze meeneemt in de auto. Hij neemt ze mee naar huis. Zijn vrouw wacht hen op met koffie en koekjes en Hollandse gastvrijheid. Met handen en voeten wordt er toch een gesprek gevoerd. Het klein meisje staart onwennig naar de grond. Ze ontdooit als ze een pop krijgt van de mevrouw. Een pop die van haar kleinkind is geweest. Ze glimlacht. Een nieuw leven voor deze mensen. Ik hoop het als ik ze gedrieeen zie weglopen.
Ik ga op het bankje zitten om op de trein te wachten en overdenk wat ik net heb gezien. Iets troosteloos met een hoopvol perspectief. Of althans in mijn verbeelding wel. Ik hoop dat het leggingmeisje niet gewoon naar de AH to go is gelopen om peuken te kopen voor die gasten. Nee, ik hoop dat ze verstandig is geworden en daar niet meer terugkeert.
Ik hoop niet niet dat dit voor het gezinnetje een eindstation was. Ik hoop niet dat ze uitgeprocedeerd zijn en in zo'n schamel onderkomen op een AZC zitten.
Ik hoop van ganser harte dat het die mensen goed gaat. En op dat moment, en ik ben niet religieus aangelegd, maar op dat moment vliegt er een witte duif, met takjes in zijn bek op weg naar nieuw leven. Voor mij blijft hij even hangen.
Symbolisch dan? Misschien... Als ik eerlijk ben was het misschien het wel een grijze duif. Zo'n vliegende stadsrat die door iedereen uitgekotst wordt. Maar op dat moment was het voor mij de vredesduif, de duif van hoop. Ik stap de trein in samen met allemaal andere mensen die wellicht ook onderweg zijn van A naar Beter.